Verhalen gegrepen uit het leven van Maurits van Cesarine uit den Delhaize, kleermaker,
voyageur in koffie, kruidenier, duivenmelker en familiekundige te Hofstade.


Home

Leeswijzer

Inhoudstafel

< Vorige

Volgende >


In onze troep zijn weinig gebreken

Van de scouts in Hofstade heb ik mijn lidboeksken nog. Ik was het vijfde lid. Ik kan ze nog opnoemen van in het begin. De master in die tijd was Frits De Coninck. Hij woonde in Aalst, Dirk Martensstraat nummero 8. Zijn assistent Paul Daelman, een kozijn van ons, was het tweede lid. Dan kwamen Staafken Buys, de pa van Christine Buys, en Jefke Clinckaert, de broer van Madeleine Clinckaert. Ik werd als vijfde lid. Daarna kwamen Lucien Van Den Nest, Lowieke Moerenhout en Fred Wouters. Die waren alle drie van mijn klas.

Om patrouilleleider te worden moest je wel stage lopen op het hof van 't kasteel van Geerinckx. Etienne Geerinckx was toen commisaris van het verbond en heeft mijn lidboekje moet aftekenen. Zo werd ik dan patrouilleleider van de Bevers. Ik riep dan altijd: "Bevers! Vlug!". Mijn onderpatrouilleleider was toen Willy Thomas.

 

In die tijd waren er alleen maar verkenners. Ons eerste lokaal was in een kotje van enkele vierkante meters groot, in de tuin van De Clippele op de Hoogstraat. We hebben het lokaal dan nog zelf verdeeld in drie. Voor elke patrouille één kamertje. Ik herinner mij nog enkele verkenners van toen: Krispijn Wauters, Krispijn De Rijbel, Marcel Baeyens, Lucien De Grauwe ... Er waren er nog wel meer, maar hun namen schieten me voor het moment niet te binnen. Nadien zijn we met zijn alle verhuisd naar ons volgende lokaal in de Zijpstraat, in de hof van het Kasteeltje.

Ik heb ook de welpen weten oprichten. Ik denk dat het in 1942 was. Ghislaine Daelman was Akela, Maria Clinckaert Bagheera en Henny Daelman Balou. Later zijn Justine Boon, Germaine Borremans, Colette Boon en Marie-Louise Boon er ook bijgekomen. De leiding was eigenlijk bijna allemaal familie van mij, kozijns en nichten.

Over de scouts heb ik nog twee gedichtjes geschreven tijdens de les in het zevende studiejaar. Het eerste gaat over onze overgang naar de seniors om daar de patrouille van de Panters te stichten.

Eindelijk is ’t gebeurd
Dat de vier patrouilles zijn verbeurd
En een Seniorpatrouille is gesticht
Waar de anderen blijven opgericht

Nu moesten wij op ons spelen passen
En voorzichtig Herten en Bevers tot Panters lassen
Al bestaan we nog niet lang
Toch vormen wij een hele stal

Horen wij het fluitje gaan
Dan keren wij ons allen zij aan zij
En stappen dan te saam
In formatie, flink op rij

En na een zware tocht
Soms moe gekrocht
Stappen we met de vaan in top
Naar ons klein lokaaltje op

En flink op stap
Marcherend langs de baan
Vormen wij een echt knapenschap
Waar men borg mag op staan

Maurits als scout. Foto circa '42.

Tijdens de oorlog gingen we ook op kamp. We gingen naar Moorsel, Kwatrecht, Aaigem en met Callant naar de Koppenberg tegen Oudenaarde. Na de oorlog gingen we wat verder weg op kamp, naar het klooster van de Witte Paters in Marienthal in Luxemburg. Vader Callant zijn broer was er pater. Ik weet nog dat we met de trein tot in Mersch in Luxemburg reden. Bijna iedereen had zijn velo mee en reed van aan 't station naar het kamp in Marienthal. Maar Edgard Van Gyseghem, Callant en ik hadden onze velo niet mee. Wij werden door de paters met een auto aan het station afgehaald.

Het tweede gedichtje gaat over onze kampen tijdens de oorlog. Maar dat vraagt hier en daar een woordje uitleg, want anders is het niet te verstaan.

Daar kwam wat nieuws
Uit Aalst naar hier gezonden
Het was geen kies
De Scoutstroep zou gesticht worden

Nu gezocht naar master en assistent
Die waren alras gevonden
En ieder was er mee kontent
Want ’t waren twee gezonden

Met dat stel zijn wij nog niets
Ook verkenners moesten er zijn
Dat was ook als iets
Om hun te vinden pik en fijn

Een lokaal was er nog aan te kort
Waar we ons vergadering moesten houden
We vonden het rap, ’t was een heel klein kot
Maar alle gelijk, we konden onze troep aanschouwen

(Dat was een kot van betonnen platen in de hof van het kasteel van Clippel.)

Drie patrouilles werden er gesticht
De hoeken werden opgebouwd
’s Zondags stonden allen daar gericht
En werder alras geschouwd

Het eerste kamp was vol plezier
Bezonder met die koe dat arm dier
Ze trapt en stootte onze tent in vier
Als was ze van oorlogspapier

(Het eerste kamp was in Aaigem, in de boomgaard van burgemeester Van Bever.)

Ook naar Oudenaarde gingen wij ons perten spelen
In plaats van te slapen, waren wij aan ’t bombarderen
Halfdood van dorst, en moe geschoten
Kregen we ‘s morgens ons slechte noten

Nu eindelijk naar Moorsel gaan kamperen
Ook daar werd van ’t plezier geprofiteerd
’t Was nu niet met schieten of met spelen of zo iets
Maar! met Maria, daar zat ’t plezier

(Maria was een wat simpele buurvrouw die voortdurend onnozelheden vertelde.)

En nu, nu mochten we een toontje lager zingen
’t Was om uit ons vel te springen
’t Bericht was daar, ’t kamperen was er mee gedaan
Maar de pret die bleef bestaan

(Er mocht van de Duitsers niet meer op kamp gegaan worden.)

In onze troep zijn weinig gebreken
Al kon ieder eens een potje breken.
Doch om te sluiten zeg ik gans de rest.
Tucht moet er zijn en dat om ’t best.


Home

Leeswijzer

Inhoudstafel

< Vorige

Volgende >


Auteur: Bert Deruyck - Karel Van der Slotenstraat 22 - 9308 Hofstade-Aalst - info@bertderuyck.be
Alle foto's, documenten en afbeeldingen: © Maurits Van Neck.
Laatste aanpassing: 12-10-2006.