Verhalen gegrepen uit het leven van Maurits van Cesarine uit den Delhaize, kleermaker,
voyageur in koffie, kruidenier, duivenmelker en familiekundige te Hofstade.


Home

Leeswijzer

Inhoudstafel

< Vorige

Volgende >


Tantjen was op slag dood

De oorlog was uitgebroken de 10de mei van '40. We hadden in de verte al bombardementen gehoord en vliegers in de lucht. De mensen hadden schrik.

Frans Boon en Paula De Nil, goei geburen, sliepen met hun zes dochters gans de oorlog bij ons in de kelder. Die was in ’t midden helemaal ondersteund met balen vast, katoenen goed waar ze voorschotten en hemden van maakten, geen lichte stoffen voor kleren. Vier nevens één en de volgende laag kruiselings, zo tot van boven. Onzen Octaaf had ook kepers geblokkeerd tussen de vloer en het plafond. Hoe hebben we samen met de Boonen in die kelder kunnen slapen?

Het was 19 mei '40, een zondag. ’s Achternoens om een uur of vier, vijf, zaten we onze boterham te eten. De familie Boon at gewoon met ons mee. Er waren er een paar die op voorhand al gegeten hadden, omdat niet iedereen aan de tafel kon. We waren met dertienen in huis, een ongeluksgetal. Het huishouden van Boon, man en vrouw, met de zes meiskes die dan al geboren waren. Ik was erbij, Ons Lowies, Peetjen Frans, Meetjen Cesarine en Tantjen.

Tantjen, Leonie De Smet (1862-1940) en zittend, haar zuster, grootmoeder Maria Ludovica (1859-1930).
Foto circa '25
.

Tantjen had al gegeten en zat achter de Leuvense stoof. Peetjen Frans zat langs de andere kant. Waar ik juist was, kan ik niet meer zeggen, maar ik liep daar toch rond. Een obus viel op de gevel van de stal vanachter en sloeg zo terug binnen langs het groot schuifraam. Tantjen was op slag dood. Ze had stukken splinters van het raam lossendoor haar lijf. Vanvoren erin en vanachter er weer uit. Ook in haar hals. Ik was één bloed in mijn gezicht, alleen van stukjes glas. Van de Boonen die aan ’t tafel zaten te eten was niemand gekwetst.

Het was pikkedonker, iedereen was precies opgesmeten van de luchtverplaatsing en ging op de loop. Ze waren in het Weyveld voor ons in het veld gaan liggen. Ik en Peetjen Frans waren er niet bij. Ik was ‘t straat ingelopen, recht bij Witte Honorine, die hield ook winkel, vanachter in de straat. Recht naar die keuken. Met een washandje kuiste ik het bloed van mijn gezicht. Vandaar naar Zwarte Malvina, helemaal het laatste huis, rechtover het Weyveld, daar heb ik weer hetzelfde gedaan. Dan ben ik weer naar huis gelopen, al schreiend waarschijnlijk.

Meetjen Cesarine, Ons Lowies en de Boonen hebben mij van in het veld zien lopen. Ze hebben op mij geroepen en ik ben bij hen gaan liggen. Ze wisten nog niet van Peetjen Frans. Het is later uitgekomen. Hij lag in een veld ernevens, waar nu de optieker woont. In die kouter stond nog geen enkel huis. Hij was ook gekwetst. Twee stukskes scrapnel in zijn rug. Die zijn er nooit uitgepakt geweest. Hij is later gestorven van borstkanker. Hij is op een gegeven moment zelfs een borst afgezet, gelijk bij een vrouwmens. Iedereen heeft gezegd dat het waarschijnlijk gekomen is van die stukskes scrapnel die in zijn rug blijven steken zijn.

Dan zijn we naar de Zijpstraat gelopen, naar de kelder van nonkel Soeweken. Daar was Suzanne bezig met een misval. Dat was de eerste keer dat ik dat heb zien gebeuren. Zien gebeuren? Ik had het kunnen zien, maar ik had er toen nog zo geen wezen van. Soeweken was eigenlijk onze nonkel niet. Het was een broer van nonkel Maurits die er nevens woonde. Die was getrouwd met tante Valentine, een zuster van Meetjen Cesarine. Suzanne was de oudste dochter van nonkel Maurits.

We zijn dan weer naar huis getrokken, de schade gaan opmeten.

Op de schouw van ons Leuvense stoof stond een kruisbeeld onder een bokaal, onder een glazen stolp. Het glas was gebroken, maar ’t kruisbeeld was recht blijven staan, alleen omgekeerd. Dat was opvallend voor de gelovigen van die tijd. Het was waar ook, het was wonderlijk.

In ’t straat zelf was er geen schade aan een ander huis. Er was wel een obus gevallen halfweg ’t straat op de bijgang. Daar was ook iemand door gekwetst geraakt. Dezelfde achternoen is er ook een obus gevallen op een huizeken vanachter in het baantje op de Hoogstraat, nevens waar nu het reisagentschap is. Mongsken Verhulst en zijn vrouw, alle twee van hetzelfde jaar als ons Tantjen, waren ook dood.

Naar ’t schijnt kwam dat geschut van Lee, van de Kleine Steenweg, tussen Lee en Erpe. Het zouden Fransmans moeten geweest zijn, mannen die aftrokken, de laatsten van het leger. Ze zouden opgesteld gestaan hebben aan het Erps kapelleken. Er werd gezegd dat ze schoten naar Wieze Sas, naar de brug. Die Fransmans hadden anders geen doel. Ze moesten toch niet schieten naar het Hofstade dorp. De Duitsers waren aan het binnenkomen, maar ze moesten nog over het Sas komen.

Diezelfde zondag, just voor de noen, was er nog een Fransman zich bij ons komen wassen en een oud manskostuum aandoen, van Onzen Octaaf of van Onzen Ernest. Ze zijn afgetrokken langs Lee vanwaar ze beginnen schieten zijn. Is het nu van die compagnie geweest? Er waren er toen veel op de baan. We hebben dat wel dikwijls gedacht.
Ik zie hem nog altijd onder ons varanda staan, zich wassen aan een bassinsken.


Home

Leeswijzer

Inhoudstafel

< Vorige

Volgende >


Auteur: Bert Deruyck - Karel Van der Slotenstraat 22 - 9308 Hofstade-Aalst - info@bertderuyck.be
Alle foto's, documenten en afbeeldingen: © Maurits Van Neck.
Laatste aanpassing: 18-06-2006.