Verhalen gegrepen uit
het leven van Maurits van Cesarine uit den
Delhaize,
kleermaker,
voyageur in koffie, kruidenier, duivenmelker en familiekundige te Hofstade.
We waren groothandel in
voorschootjes, kielen, bloemekeskleren, hemden. Toen droeg elk dat. Ons Lowies die sneed
dat allemaal.
Waar nu het parochiaal centrum staat, stonden twee of drie grote klassen. ’t Een
was de naaischool en ‘t ander was “’t Kotjen”, ginder boven. Daar werden onze
hemden en ons voorschotjes gemaakt door de leerlingen. Aan een klein prijsken.
Eén frank en centiemen om een voorschotje te maken of zoiets. Ik had allemaal
die facturen nog liggen van vroeger. Op de Donk heb ik ze verbrand. Ik heb er
spijt in gehad dat ik dat allemaal weg gedaan heb als we verhuisd zijn. ’t Is te
laat.
Ik heb nog visitekaartjes uit die tijd: “O. L. Van Neck”, met de "O" en de "L" van Onzen Octaaf en Ons Lowies. Ze deden die commerce samen, voor rekening van mijn ouders, maar het stond op hun naam. Ze waren nog niet getrouwd. Zij sneed en hij voyageerde. Ik ben met hem als kleine gast nog mee geweest naar Herne en Galmaarden. Zo ver had hij klanten. Ook in Lebbeke en aan deze kant, in Erpe en Lee. In '38 begonnen en in '40 breekt dan de oorlog uit. Daardoor heeft dat niet lang kunnen duren.
![]() |
Hoofding van factuur van 6 november '40. |
Tijdens de oorlog, in '43 of was het misschien al in '44, ging Ons Lowies achter stalen naar Meert, een groothandel in breiartikels, in Aalst op de Keizerlijke Plaats. Ge kondt er alles krijgen tot breiwol, kousen en pull-overs. Bij textielhandel Steleman in de Nieuwsstraat ging ze achter stalen van stoffen, kostuum- en paletotstoffen. Daarmee ging ik in mijn vrije uren de baan op om in textielwinkels commandes op te nemen. Surtout in de vakanties, want ik ging nog naar ’t school. Ons Lowies ging dat gerief halen naar Aalst en ik voerde ’s zaterdags die pakken met mijne velo naar huis. Naar Gijzegem, Hagem, tot van voor in Berlare, naar Schellebelle. Tot in Wetteren ben ik nog geweest. Tijdens de oorlog was het geen moeite om iets te verkopen. Er was niks. Ik ben nooit aangesproken geweest of gepakt. Er was veel controle op de baan, want eigenlijk was dat smokkelen, allemaal in het zwart. Ik heb er mijn naaimachien op verdiend.
|
Detail van de naaimachine van
Maurits die |
Ik had het geld gespaard dat ik verdiend had met het wegvoeren van die commandes. Ik werd dan kleermaker. Mijn kleermakersmachien, ik kan mis zijn, maar ik peis dat het 49.000 frank heeft gekost, het kan ook 39.000 geweest zijn, maar minder was het zeker niet. In die tijd, kort na den oorlog, in het jaar '46 of '47, was alles nog verschrikkelijk duur. Het was wel een degelijk, zwaar machien. Ons Lowies zei: “Ge hebt er ‘t geld voor, koopt u er één”. Ik heb me laten overklappen en ik kocht met dat geld dat machien. Ik was nog niet getrouwd en moest het geld dat ik verdiende, afgeven aan mijn ouders. Mijn oudere broers hebben allemaal hun machien gehad van huis uit. Onzen Ernest heeft zo een draaibank gekregen. Ik heb mijn machien van mijn eigen geld moeten betalen. Daar ben ik altijd lastig voor geweest. Ons Lowies besliste daarover. Dat was zo. Het is altijd zo geweest. Wat Ons Lowies zei was voor mijn ouders altijd goed.
Als ik uit 't school gekomen ben, heb ik kleermaker gespeeld. Eerst heb ik zes maand gewerkt bij Elias in de Kattestraat om bij te leren en dan zes maanden bij Van Mulders op de Varkensmarkt. Dat waren alletwee duivenmelkers gelijk onze pa. Hij kende ze goed. Ik had er dan ook geen moeilijkheden mee om daar te kunnen beginnen. Na die twee keer zes maand moest ik dat werk laten staan omdat ik thuis te veel werk kreeg als zelfstandige. Ik maakte manskostuums en pardessus. Een grote familie en ik moest dan voor die iets maken en dan iets voor degene. In de periode van Allerheiligen moest elk een pardessus hebben. Kwam Pasen aan, dan was het elk een nieuw kostuum. Of met Sinksen of met Hofstade kermis of voor een Eerste of Plechtige Communie.
|
Detail van het "loonboekje" van Maurits toen hij in '48 werkte bij Elias Gebr. N.V. te Aalst. |
Het was dag en nacht werken. Mama stond in de winkel. Overdag moest ze mij beneden roepen voor een voyageur of als er te veel volk in de winkel was, of voor gelijk wat. ’s Nachts hielp zij mij mee naaien op de achterste kamer, mijn atelier. Dat was met ganse nachten. We konden dat niet volhouden. We waren getrouwd in ’t jaar '52 en in '54 ben ik ziek gevallen.
Van dokter Bessems moest ik ’t een of ’t ander doen: de kleermakerij verder doen of de winkel. De twee beroepen tegelijk doen, dat ging niet. Ik was overwerkt, over mijn toeren. Van dokter Bessems moest ik zes maand gaan wandelen. Elke dag ging ik ’s achternoens een uur of twee, drie wandelen.
Ik heb dan voor de winkel gekozen. De
reden was niet dat ik niet goed kon naaien, want iedereen stoefte op mijn werk.
Maar ik miszag altijd iets, een plooitje of iets anders dat ik verkeerd vond.
Voor mij was het nooit goed genoeg. Ik was er dan in gegeneerd. Als ik ’s
zondagsavonds in een café binnenkwam en er stond iemand aan de toog met een
kostuum aan van mij, dan bleef ik daar geen vijf minuten. Ik dronk mijn glas uit
en was weg. Met de kleermakerij ben ik dan volledig
gestopt. Nooit heb ik nog één knoop aangezet.
Ik heb me de winkel volledig
aangetrokken en die zaak ook weer beginnen opdrijven.
Auteur: Bert Deruyck -
Karel Van der Slotenstraat 22 - 9308 Hofstade-Aalst -
info@bertderuyck.be
Alle foto's, documenten en afbeeldingen: © Maurits Van Neck.
Laatste aanpassing:
17-09-2006.