Verhalen gegrepen uit
het leven van Maurits van Cesarine uit den
Delhaize,
kleermaker,
voyageur in koffie, kruidenier, duivenmelker en familiekundige te Hofstade.
In de bibliotheek van Hofstade stonden drie boeken van Pietje Bell, een kwajongen die in een bendeken was. Wij lazen dat allemaal graag. Met zijn vijven gingen we ook zo’n bendeken stichten: ik, Paul en Gaston Van Paepeghem, Julien Bruylandt en een vijfde. Wie dat was, weet ik niet meer. Ik heb er al dikwijls over nagedacht, maar ik kan het mij niet meer herinneren. We waren toen een jaar of elf, twaalf.
Voorpagina van een boek van Pietje Bell. Auteur: Christiaan Frederick van
Abkoude |
We deden alles zoals we dat gelezen hadden in de boeken van Pietje Bell. We zochten een huis dat leeg stond.
Op ’t Steenweg, een huis of vier,
vijf voorbij de Kasteelstraat, stond een huis al maanden en maanden leeg. Ze
noemden dat “’t café zonder bier”. Het was vroeger café geweest, maar die man
die er in woonde, had waarschijnlijk geen geld om drank te kopen. Daarom werd
dat zo genoemd. Het huis was eigendom van bakker Livien Everaert. Die woonde in
de Hoogstraat, in dat schoon huis voorbij de pastorij.
Naast “’t café zonder bier” was er nog een stukske grond met platen afgemaakt.
We zijn over die platen gewipt. In de kelder maakten we ons lokaal. Er stond een
koffer, een ijskoffer. Want frigo’s waren er toen nog zo niet. De mensen legden
er ijs in om hun bier op te koelen. Dat werd onze verzamelbak voor het fruit dat
we gingen stelen op de boomgaards. Wat we niet konden opeten, ging daar allemaal
naar toe.
We hadden ook een wet, een reglement waar we ons aan moesten houden. Juist gelijk we het hadden gelezen in de boeken van Pietje Bell. Wat er juist in stond weet ik niet meer. Ons reglement was precies een stuk perkament. We moesten het tekenen met ons eigen bloed. Daarvoor gaven we een sneetje in ons eigen hand tot we bloed hadden. Met een pen tekenden we dan met ons eigen bloed.
Op een zomerse avond, de tijd van het fruit, zeiden we tegen elkaar: “Kom, we gaan er eens op uit om onze koefer op te vullen”. We begonnen in de Sint-Annastraat in de hof van ’t kasteel, juist over de spoorweg. Daar stond veel fruit.
Er liep een smal baantje naast de hof, dat uitkwam aan de jongensschool, aan Liza Paling. We gingen dat baantje in. Ongeveer op ’t einde stond er in de hof van ’t kasteel een huizeken wat we nog nooit gezien hadden. Wel gezien langs de buitenkant, want we gingen veel langs daar naar school. Maar we hadden er nog nooit binnen gekeken. Er lag een hoopje vuil tegen de platen. We spraken af om strootje te trekken voor wie er eerst over moest. Wie het korste trok, moest er eerst over. Ik weet dat ik de tweede was. Bovenop dat vuil stonden we mekaar leerken en sprongen zo over de platen. De ene moest dan de andere volgen. De eerste sprong naar het dorpelken van een klein, smal vensterken. Hij keek recht in de ogen van een zuster die op de wc zat. Toen woonden er nog nonnekens op het kasteel.
Vaneigens wij allemaal op de loop. We waren wij weg, de Kortenhoek op en zo langs de Euverenbos om langs de Zijpstraat af te komen. Van de ene boomgaard naar de andere. Waar we het gat schoon zagen, gingen we ons zakken vullen. Daarmee was het voorval in de hof van ’t kasteel vergeten.
"Het kasteel". Het was
toen het bejaardentehuis "Gesticht St Jozef" bestuurd door zusters. |
Een uur of twee later kwamen we de
Babbelaarse Weg af. We hadden zodanig veel fruit mee dat we er geen weg mee
wisten. We staken ons fruit dan maar in de riolen om het er nadien met een
beetje ‘t seffens weer uit te halen. We hadden dat gedaan om in de
Sint-Annastraat niet gezien te worden met al dat fruit. Aan de roet stond het vol volk. We keken eens naar malkander en gingen tussen het volk
staan.
“Ze zitten nog in den hof! Ze zitten in de hullen!”, werd er geroepen.
De hovenier en die nonnekes waren met stokken op de struiken aan het kloppen.
Wij stonden er natuurlijk mee te lachen. Nog dezelfde avond hebben we al ons
fruit uit die riolen gehaald en naar onze ijskoffer gebracht. Die avond zal ik
nooit meer vergeten.
We zijn moeten vertrekken uit “'t café zonder bier”. We zijn naar het Pallieterken gegaan, café "Moderne” in die tijd. Dat huis stond toen leeg. Het heeft maar een paar weken geduurd of we moesten er ook buiten omdat ze erop uit kwamen. En dan zijn we bij Liza Paling gegaan, rechtover de jongensschool. We gingen haar vragen of we in één van haar stallekes mochten. Wij mochten van Liza. Daar hebben we nog een maand of twee ingezeten. Daarna was het met de bende van Pietje Bell gedaan. Ze was opgedoekt.
Auteur: Bert Deruyck -
Karel Van der Slotenstraat 22 - 9308 Hofstade-Aalst -
info@bertderuyck.be
Alle foto's, documenten en afbeeldingen: © Maurits Van Neck.
Laatste aanpassing:
16-09-2006.